Verschillende rectoren van de Vlaamse universiteiten pleiten ervoor om de onderfinanciering van universiteiten en hogescholen aan te pakken door de inschrijvingsgelden voor studenten te verhogen. ACOD Onderwijs verzet zich tegen deze voorstellen: de onderfinanciering van het hoger onderwijs los je niet op door ze te verhalen op de kap van studenten en hun ouders. ACOD Onderwijs pleit voor het terugdraaien van alle besparingsmaatregelen sinds de invoering van het financieringsdecreet van 2008, en het verhogen van de publieke financiering voor het hoger onderwijs.
Dat de onderfinanciering van het hoger onderwijs een steeds groter probleem wordt, is duidelijk. Al verschillende jaren vragen de vakbonden dat de rectoren vaker en meer uitgesproken de onderfinanciering van het hoger onderwijs in het publieke debat zouden aankaarten. Sinds het financieringsdecreet van 2008 bespaarden de opeenvolgende Vlaamse regeringen al elk jaar op het hoger onderwijs. Opgeteld bedragen die besparingen intussen al zo’n 590 miljoen euro per jaar, op een totaal budget voor het hoger onderwijs van 2,155 miljard euro. Universiteiten en hogescholen krijgen vandaag zo’n 21,5 procent minder middelen per student dan in 2008. Deze onderfinanciering maakt dat aan alle universiteiten jobs verloren gaan, dat er bespaard wordt op sociale voorzieningen, ondersteuning voor onderzoekers en lesgevers, op infrastructuur en op gebouwen. Deze besparingen zorgen voor een steeds stijgende werkdruk, burn-outs, gebouwen en infrastructuur in slechte staat, en afbraak van sociale voorzieningen en ondersteuning voor onderzoekers en studenten. Redenen genoeg om dit publiek aan te klagen.
In plaats daarvan stellen de rectoren voor om de studenten deels op te laten draaien voor deze niet-nagekomen engagementen door de overheid. Ze stellen dat dit voor studenten uit de “middenklasse” financieel haalbaar moet zijn. Daarbij zien ze over het hoofd dat de loontrekkende middenklasse nu al de zwaarst belaste groep is, en naast hoge belastingen ook steeds meer kosten op zich moet nemen die normaliter via belastingen worden gefinancieerd. Uitzendbureau Randstad rekende uit dat 78 procent van de studenten werkt tijdens de schoolvakanties, 76 procent werkt ook doorheen het academiejaar. Soms om hobby’s, vakantie of uitgaan te betalen, maar 38 procent van de studenten werkt ook om de eigen studies te betalen, en 34 procent moet bijdragen aan de kosten van het huishouden. Alle universiteiten melden ook een toevloed aan studenten bij de sociale diensten, ook studenten uit de middenklasse van tweeverdieners komen steeds vaker in de problemen. De rectoren vergissen zich als ze denken dat die problemen zich enkel bij beursstudenten voordoen. Slechts 23,9 procent van de studenten krijgt een studiebeurs, in de overgrote meerderheid dan ook nog eens een onvolledige beurs. Het aantal “bijna-beursstudenten” bedraagt slechts zo’n 2 procent van de totale studentenpopulatie. Aan de universiteiten zijn die percentages trouwens nog lager: beursstudenten bevinden zich hoofdzakelijk aan de hogescholen. Driekwart van alle studenten betaalt dus het volledige inschrijvingsgeld, en zal de voorgestelde verhoging dus voelen. Op een moment dat steeds meer gezinnen, ook uit de middenklasse, aangeven moeilijker rond te komen, betekent zo’n verhoging het minder toegankelijk maken van het hoger onderwijs.
In debatten over de organisatie van onderzoek en hoger onderwijs worden landen als Duitsland en de Scandinavische landen dikwijls als voorbeeld opgevoerd als baken voor toekomstgericht beleid. Zowel Duitsland, Noorwegen, Finland, Zweden, Denemarken, Oostenrijk, Frankrijk, Polen en Griekenland vragen geen inschrijvingsgeld voor het hoger onderwijs. Dit zou een model moeten zijn voor een kenniseconomie als Vlaanderen: de toegankelijkheid van het hoger onderwijs net verhogen dan ze moeilijker maken. In plaats daarvan is de focus in het beleid rond hoger onderwijs in Vlaanderen vooral gericht geweest op interne concurrentie tussen universiteiten over middelen en studenten, en pogingen om kapitaalkrachtige buitenlandse studenten aan te trekken. Dit is ook doorgeslagen in het beleid dat de universiteiten zelf voeren, en dat beleid botst op haar grenzen.
Het laatste argument dat de rectoren gebruiken is dat studeren een “goede investering” is in een toekomst met een betere job, een beter inkomen en betere leefomstandigheden, en dat de maatschappij de kost van die studies dus niet moet dragen. ACOD Onderwijs vindt dit een absurde redenering, die economisch niet correct is. Het verwerven van kennis en het behalen van een diploma heeft het karakter van een publiek goed en creëert positieve externe effecten, die het betreffende individu (de student) overstijgen, maar ten goede komen aan de ganse maatschappij, ook aan wie niet gestudeerd heeft. Bovendien: gaan we in de toekomst de middenklasse ook meer geld vragen voor gezondheidszorg, cultuur, sport en ontspanning? Sociale herverdeling moet niet georganiseerd worden door publieke voorzieningen duurder te maken, maar door in te zetten op een progressief belastingstelsel waarbij de rijkeren een groter deel van hun inkomen bijdragen dan vandaag. Ook inkomsten uit kapitaal en bedrijfswinsten zouden hoger moeten belast worden, om zo voor degelijke openbare diensten te kunnen betalen.
ACOD Onderwijs verzet zich tegen dit soort voorstellen die alleen maar zorgen voor verdeeldheid tussen studenten en personeel. De problematiek van de onderfinanciering van het hoger onderwijs zal niet opgelost worden door studenten en personeel tegen elkaar op te zetten om te zien waar het meest bespaard kan worden. Het kan alleen maar opgelost worden als de Vlaamse overheid haar eigen financieringsdecreet naleeft en zorgt voor een sterke verhoging van de publieke financiering van het hoger onderwijs, om zo de besparingen uit het verleden teniet te doen.
(met dank aan Tim Joosen)
Marc Borremans adjunct-algemeen secretaris Wil je de auteur contacteren? Stuur hem dan een e-mail. |